Het tijdvak van de Richters is een aparte periode in de geschiedenis van Israël. Als jonge natie heeft het vorm gekregen onder leiding van Mozes en Jozua. De vraag is, of het volk dan op eigen benen kan staan. Het antwoord daarop geven de hoofdstukken 1 en 2 van het Bijbelboek Richters. Dit biedt een actueel en troostvol perspectief voor wie iets van deze geschiedenis wil leren. Hier volgt mijn uitleg.
De eerste reeks Richters bestaat uit Otniël, Ehud, Samgar, Debora en Barak. Met name bij Samgar begint de strijd van Israël met de Filistijnen, die in Jozua’s dagen tot een heuse natie zijn uitgegroeid. Ook Otniël en Ehud hebben trouwens moeten helpen om het zelfstandig bestaan van Israël te claimen tegenover de vijanden van dit volk. Hier is hun verhaal:
Bijzonder boeiend vind ik hoofdstuk 4 en 5. Daarin stuit ik op – wat ik noem – de tragiek van het Oude Testament. Tegelijk zien we Barak aan het bestaan van de Kanaänieten een definitief einde maken; althans een Kenietische vrouw, Jaël geheten, bezorgt hem de kroon op het werk. Opvallend is dat Debora Barak volgt in de strijd met alle Kanaänieten. Ze gaat niet voorop als een soort Jeanne d’Arc, maar volgt hem. Ik zie deze strijd als een prelude op de val van Babel/Babylon. Debora’s lied daarover geeft deze strijd een universele betekenis, die nogal eens over het hoofd wordt gezien.
Graag nodig ik u uit om het verhaal te lezen. Voor commentaar houd ik me aanbevolen. Hier is in ieder geval mijn uitleg van hoofdstuk vier en vijf:
Voorts een beeld van de gevreesde Filistijnse strijders in Samgars tijd uit: The Philistines in the Old Testament van Edward E. Hindson, Grand Rapids 1971. (zie de voorlaatste pagina in hoofdstuk 2).
